Het radiofarmacon Fluor-18-PSMA wordt geproduceerd in een cyclotron. Net als bij het Gallium-PSMA wordt ook hier met PSMA niet verwezen naar het eiwit in de celmembraan, maar het ligand dat bindt aan het PSMA in de celmembraan. In een cyclotron wordt O-18 bestraald met protonen (H-1), waaruit het radioactieve atoom Fluor-18 ontstaat. Dit is dus anders dan bij Gallium-PSMA, dat in een laboratorium in een ziekenhuis gemaakt wordt.
De productiecapaciteit van een cyclotron ligt vele malen hoger dan dat van een Gallium-generator. Tevens is de halfwaardetijd van F-18 ongeveer 110 minuten, waardoor dit radiofarmacon zich veel beter leent voor distributie naar omliggende centra.
In Nederland worden er twee typen Fluor-PSMA gebruikt, namelijk: F-18-PSMA-1007 en F-18-DCFPyL. Beide radiofarmaca bezitten een hoge affiniteit voor PSMA in de celmembraan. Wel is de biologische verdeling van beide verschillend. Dit heeft onder andere te maken met hoe lipofiel het PSMA-molecuul is.
De verdeling van F-18-DCFPyL over het lichaam is goed vergelijkbaar met dat van Ga-PSMA-11. Beide tracers worden met name via de nieren geklaard, waardoor er veel radioactieve urine in de urinewegen en blaas zit. Dit kan een verstorend effect veroorzaken op de scan, bijvoorbeeld in de regio van de prostaat of zaadblaasjes, die zich direct onder de blaas bevinden.
F-18-PSMA-1007 is zeer lipofiel, waardoor het klaart via de lever en galwegen. Er is geen of geringe klaring via de nieren, waardoor de lokale verstoring rond blaas en urinewegen minder is dan bij PSMA-11 of DCFPyL. Een recent artikel concludeert dat PSMA-1007 meer aspecifieke laesies (niet tumor gerelateerde opname) toont ten opzichte van PSMA-11, met name in het bot.
Figuur 1. Verschillende PSMA-tracers op een rij.
In deze figuur staan scans met verschillende tracers in verschillende patiënten, waarbij met rode pijlen is aangegeven waar de uitzaaiingen van de prostaatkanker zich bevinden. Deze weergave maakt inzichtelijk hoe de verschillende tracers zich over het lichaam verdelen. Er zijn een aantal verschillen zichtbaar die van belang zijn bij beoordeling van de scans. Doorgaans zien we normale (fysiologische) opname in de speekselklieren, traanklieren, lever (variërend), nieren en duodenum (het horizontaal georiënteerde stukje darm tussen de nieren gelegen). DCFBC toont als enige nagenoeg geen opname in de traan- en speekselklieren. Er is wel sprake van relatief veel activiteit in de vaten en het hart. Bij PSMA-I&T is dit ook in mindere mate zichtbaar. Een wisselende mate van opname in het duodenum is vaak zichtbaar, PSMA-1007 toont dit ook in de overige lissen van de dunne darm. PSMA-1007 toont als enige minimale uitscheiding via de urinewegen en blaas, terwijl dit meer uitgesproken is bij de eerste vier tracers. Referentie: PSMA Ligands for imaging and therapy. Eiber et al., JNM, sept. 2017.
Een nucleair geneeskundige beoordeelt een PET-CT scan.